Kerstbrief aan mijn beul (1947)

Toen Louis Frequin in mei 1944 door de Sicherheitsdienst werd opgepakt als maker van het illegale tijdschrift Katholiek Kompas, werd hij zwaar mishandeld door zijn Sachbearbeiter Piet Wamelink. Deze gewezen politieman werd in 1947 ter dood veroordeeld. In krantenverslagen van die tijd werd hij beschreven als ‘een van de meest bloeddorstige jachthonden van de Duitse SD’. Toen in september 1948 het doodvonnis in hoogste instantie zou worden bevestigd, vroeg Frequin gratie bij de president van het Bijzonder Hof van Cassatie in Den Haag. De doodstraf werd omgezet in een gevangenisstraf van twintig jaar. Aan de vooravond van Kerstmis 1947 schreef Frequin een artikel in de vorm van een brief. Hij tekende met ‘P. 1863’, het nummer waaronder hij in de Bunker in Vught gevangen zat.

 

Kerstbrief aan mijn beul

‘Ik weet niet waarom, maar iets in mij dwingt me om je vandaag te schrijven…’

Door P. 1863 (Louis Frequin)

Vandaag ben ik in Den Haag geweest waar mijn oude celgenoot Fred het meisje trouwde, van wie hij mij in die sombere uren zoveel verteld heeft. Gedachten aan vrouwen en meisjes zijn in de donkere eenzaamheid van een bunkercel een gulden glans, waar men de geboeide handen tastend insteekt als ware licht te grijpen. De avond voor de nacht waarin Karel Verschuur gefusilleerd werd, zong hij een minneliedje als een afscheidsgroet aan een meisje in de Achterhoek, dat hij in zijn duiktijd had leren kennen en liefhebben.

Die getrouwd waren, spraken altijd van hun vrouwen. Zij waren immers de havens van hun harten, die hier met boeien-ankers aan de muren van een cel geklonken waren. Zij spraken in zichzelf of hardop met de geliefden, die ver weg waren, maar toch zó dichtbij, dat zij met hun geschonden handen de denkbeeldige gezichten konden betasten en met hun verwonde ogen in die meren van klaarheid en begrijpen konden staren tot de tranen van heimwee en verlangen traag hun weg zochten langs de ongeschoren wangen. Oh, de gedachte aan uw vrouw in deze eenzaamheid. Zij dreven als de geur  van rode anemonen en witte anjers door de stank van uw maandenlange Einzelhaft…

“Kerstbrief aan mijn beul (1947)” verder lezen

Blommen in een wei van mannen

De Gelderlander was nog jaren na de oorlog, net als andere kranten, een mannenbolwerk. ‘Ik wil wel wat blommen in die wei van mannen’, zei hoofdredacteur Louis Frequin tegen zijn directeur Gerard Bodewes. Maar pas na het vertrek van de laatste, halverwege de jaren vijftig, deden de eerste vrouwelijke journalisten hun entree bij De Gelderlander. Zij werden vervolgens in korte tijd aan de haak geslagen door mannelijke collega’s en dat betekende in de verhoudingen van toen einde loopbaan. Voor de vrouwen in kwestie, wel te verstaan.

In andere onderdelen van de uitgeverij was het niet anders. Jarenlang was Anna Simons de enige vrouw die bij De Gelderlander werkte. Bij haar zilveren jubileum stond haar portret in het personeelsblad, te midden van haar attributen, zoals een bus schuurmiddel en een blik boenwas.

De Gelderlander was geen uitzondering als het over vrouwen ging. Nog in 1967 wees het Algemeen Handelsblad een vrouwelijke sollicitant af met enkel dit argument: ‘De redactie van het Algemeen Handelsblad bestaat namelijk uitsluitend uit mannelijke journalisten, daar de hoofdredactie bezwaar heeft tegen vrouwelijke medewerksters.’ 

(Citaat uit ‘ Voor zover plaats aan de perstafel’, Vrouwen in de dagbladjournalistiek, voeger en nu, Els Diekerhof e.a., Amsterdam, Meulenhoff, 1986).

De held Jan van Hoof

De opwinding en de retoriek van de laatste oorlogsdagen klonken nog door in de verhalen die Louis Frequin in de zomer van 1945, teruggekeerd van zijn evacuatie op de Veluwe, voor De Gelderlander schreef. Zoals in het epos over Jan van Hoof, de jongeman die als de redder van de Nijmeegse Waalbrug gold. Nog maar eens een staaltje van Frequins schrijverschap van die tijd, uit De Gelderlander van 7 juli 1945.

 

Een kleine opdracht

Door Louis Frequin

Er stormt een geallieerde gevechtswagen door de stad, de Hezelstraat uit en zijn vaart verstikt opeens in het salvo van een duitsche afweerbatterij, die op de hoek van de Nieuwe Markt staat te vuren. Een tank brandt! Een walm slaat over het plein en in den nevel strompelt een gewonde Nederlander uit de brandende pantser en komt met de handen omhoog, maar met oogen klaar als de dag, op zijn vijanden aan. —Was bist du für ein Ausländer?

 

Jan van Hoof.   

De pistolen dreigen op het hart van den jongen burger, dien zij den helm afslaan en den Oranjeband van de arm rukken. Maar Jan van Hoof zegt: Ik ben een Vrij-Nederlander!

Ik ben een Vrij-Nederlander! Er klinkt een schot en uit het ineenzijgende lichaam van een der dapperste kaerels van Neerlands Binnenlandsche Strijdkrachten ebt het leven langzaam weg in den golfslag der Genade, die hem ongetwijfeld tot voor het aanschijn van den Almachtige heeft gespoeld.

“De held Jan van Hoof” verder lezen

Met de pauselijke zegen

 

In 1948 vierde De Gelderlander haar eeuwfeest. Met op de voorpagina de felicitaties van paus Pius X I I aan ´filio Aloisio Fréquin, moderatori ephemiridis´

Frequin zelf was in een lijvige missiebrief aan de lezers best tevreden over de eerste resultaten van het naoorlogse beleid en de ontwikkeling van de krant:

‘De betekenis van de grote gewestelijke pers heeft na de jongste oorlog aanzienlijk gewonnen, vooral bij die bladen, die hun taak begrepen hebben en zich niet overgegeven hebben aan een klakkeloze onpersoonlijke copiëring van sommige landsbladen.’

De redactie van De Gelderlander bestond eind jaren veertig uit ongeveer dertig journalisten, inclusief zeven leerlingen. Op deze foto zit Louis Frequin temidden van het grootste deel van de Nijmeegse redactie.

Zittend v.l.n.r.: Henri Kerkhoffs, Jan Zwetsloot, Piet Bieshorst, Louis Frequin, Herman Wehberg en Jos de Fraiture. Staand v.l.n.r.: Jan Wessels (2e), Jan Bruens (4e), Frans Wennekes (6e). Tweede van rechts: Hen Bollen en uiterst rechts Harry Hammecher.

Koude Oorlog, krantenoorlog (1957)

Stel je voor: aan de ene kant de nogal gereserveerde, steile hoofdredacteur Joop Lücker van de Volkskrant en aan de andere de joviale straatvechter Louis Frequin van De Gelderlander. Ze vlogen elkaar voor het front van de lezers ongeremd in de haren.

Aanleiding was een reeks artikelen die Louis Frequin in augustus 1957, in het midden van de Koude Ooorlog,  schreef over de toestand in het communistische Tsjechoslowakije. Hij was vooral nieuwsgierig naar de houding van de katholieken daar, en speciaal naar een priester die zelfs minister in de communistische regering was geworden.

Twee maanden later pakte een medewerker van de Volkskrant uit met een serie, waarin hij de reeks artikelen in De Gelderlander zo ongeveer schetste als lippendienst aan het onchristelijke regime in Praag. Het was de aftrap van een hooglopende ruzie tussen de hoofdredacteuren van twee katholieke kranten, die voor de publieke tribune een  bitter gevecht leverden.

Riooljournalistiek in de Volkskrant. Cartoon in  De Gelderlander, 9 november 1957.

Hieronder het commentaar dat Louis Frequin schreef, toen duidelijk was dat zijn collega Joop Lücker van de Volkskrant zijn weerwoord niet wilde afdrukken.

Ons antwoord aan De Volkskrant

Zoals we hebben meegedeeld, heeft De Volkskrant zaterdag j.l. een uitvoerig artikel gepubliceerd, waarin de reportages die gedurende de maand augustus in De Gelderlander Pers over Tsjechoslowakije verschenen zijn, op felle manier worden aangevallen. De wijze waarop De Volkskrant ons meer dan twee maanden nadat de reeks in De Gelderlander Pers verschenen was, heeft gemeend te moeten attaqueren – op basis van een reeks leugens, vervalsingen van onze tekst, laster en verdachtmakingen – heeft ons genoodzaakt dit Amsterdamse blad te verzoeken ons in de gelegenheid te stellen, vandaag en op dezelfde plaats als waarop wij werden aangevallen, een verweer van onze kant in De Volkskrant op te nemen.

Lenka Reinerová, de ‘schaduw’ van Frequin in Tsjechoslowakije. In de Volkskrant werd beweerd dat hij zich door deze dame had laten inpakken.

Het gaat om onze eer en goede naam als katholiek dagblad, dat in De Volkskrant beschuldigd wordt van niet minder dan bewuste misleiding, van vergiftigen van de publieke katholieke opinie, van uitermate grote welwillendheid jegens het communistisch regiem etc.

Het leek ons juist, dat De Volkskrant zelf ons verweer publiceerde, omdat de lezer van De Volkskrant geen controleerbaar materiaal ter beschikking stond tegenover de verschrikkelijke beschuldigingen jegens ons en voorts om de hoofdredactie van dit Amsterdamse blad in de gelegenheid te stellen althans en indirect nog iets te herstellen van wat zij ons op zo’n trieste en infame wijze heeft aangedaan.

Joop Lücker

Hoewel de hoofdredacteur van De Volkskrant ons het recht van antwoord op de beschuldigingen in zijn krant in principe had toegezegd, berichtte hij ons gisteravond, dat hij deze toezegging niet wenste te honoreren, althans niet t.a.v. het stuk, dat wij aan De Volkskrant zonden, gezien de lengte en de toon ervan. De hoofdredacteur van De Volkskrant zegt ons overigens toe, dat de kwestie van de vervalste citaten en verdraaiingen van onze tekst ‘zorgvuldig zal worden gecontroleerd’, alsof hij daar in zijn verantwoordelijkheid als bespeler der publieke opinie vóór de publicatie in De Volkskrant niet op had moeten letten, terwijl hij daar in de afgelopen dagen bovendien nog voldoende tijd voor heeft gehad.

Nu De Volkskrant het door ons gezonden verweer geweigerd heeft, zien wij ons genoodzaakt – mede in verband met het feit, dat zovele lezers van De Gelderlander Pers gevraagd hebben waar onze reactie op de Volkskrant-laster bleef – het stuk, dat wij aan De Volkskrant zonden, thans zèlf te publiceren. Men vindt het op pag. 5 van dit nummer.

Het behoeft wel geen betoog, dat wij ons met zeer grote tegenzin verweren, maar het kan onmogelijk op onze weg liggen zoveel laster zonder meer over ons heen te laten gaan.

Op pagina 5 van De Gelderlander van die dag (9 november 1957) stond het weerwoord van Frequin, over een volledige bladzijde, onder de kop: Zó lastert de Volkskrant.

 

Kerstmis op de Veluwe, 1944

De Frequins huisden vanaf september 1944 tot mei 1945 in het Veluwse dorpje Klarenbeek. Diny was in verwachting van hun vierde kind. Louis Frequin maakte er een kerstverhaal van. De vlucht voor Herodes werd de door de Duitsers bevolen uittocht uit het brandende Arnhem, een gammele fiets vol spullen was de ezel, een gefatsoeneerd margarinekistje de kribbe.

Het vierde kind van Louis en Diny Frequin, een jongen die ze Titus noemden, werd op 3 januari 1945 geboren in een schamel onderkomen bij een geitenstal. Met een beetje dichterlijke vrijheid maakte de schrijver er de kerstnacht van,  en een vuursporen trekkende V 2 werd de ster van Bethlehem.

Een kribbe in Klarenbeek

Door Louis Frequin

 

De vreemde keizer had het bevel gegeven en in onafzienbare rijen trokken ze de stad uit. Hoog boven hun moede hoofden, waarin de gloed van den brand, die hun huizen zo deerlijk gehavend had, nog nagloeide, was het zenuwachtige gieren van aankomende vliegtuigen. Als een ver onweer, dat wijd achter hen hemel en aarde teisterde, klonk het geschut van vriend en vreemde, en in het zicht van hun verlossing was het bevel gekomen: dat ze weg moesten! Weg! Weg uit de oude stad, wier geschiedenis het water van de rivier, die langs zijn hooge huizen stroomde, al sedert eeuwen meegenomen had uit de fluistering der oude kade-boomen; weg van hun bezittingen, schamele en rijke, maar beide dierbaar, oh, zoo dierbaar; weg uit de schaduw van den hoogen, stoeren toren, waar de duur der tijden  zich in de tinnen en transen genesteld had en waaruit op de heele en halve uren van al Gods lieve dagen en nachten de klare klanken van het carillon uit de galmgaten tuimelden, dwars over de oude verweerde daken der binnenstad tot ver in het land rondom de stad.

De pakezel uit het kerstverhaal werd een zwaar beladen fiets.

“Kerstmis op de Veluwe, 1944” verder lezen

Voor altijd ‘de man die achterbleef’

 

In de zomer van 1944 zat Louis Frequin – na zware verhoren bij de Sicherheitsdienst aan de Utrechtseweg in Arnhem – enkele maanden in de Bunkergevangenis van het concentratiekamp in Vught. Eerst alleen in een cel, later samen met een medegevangene, zijn familie gissend naar zijn lot. Zijn geloof hielp hem er door.

Louis Frequin zoals hij in september 1944 uit de Duitse gevangenschap kwam.

Later beschreef hij hoe een aantal lotgenoten in de nacht van vijf op zes juni uit hun cellen werden gehaald en afgevoerd. In de vroege ochtend van D-day, de dag dat de geallieerden op de Normandische kust landden, werden zij in de duinen van Overveen gefusilleerd. Hij zelf was ‘de man die achterbleef’, en dat werd ook de titel van de novelle die hij over deze episode schreef.

De gang van de Bunker was de avond voor het transport gevuld met het gezang van psalmen en gebed. Er was er één die niet geloofde en in zijn wanhoop om Gijs riep, de naam die Frequin daar gebruikte.

Door een klepje in de celdeur met een vinger open te houden, konden ze met elkaar praten, zonder elkaar te kunnen zien.

 

Een bekering in het aangezicht van de dood

Door Louis Frequin

‘Ja, Karel, wat is er jongen?’

‘Ik ben zo bang om te sterven…’

‘Dat zijn we allemaal, Karel. Probeer te bidden.’

‘Ik kan niet bidden… ik wil niet bidden…’

‘Waarom niet Karel?’

‘Ik heb het nooit geleerd, ik heb het nooit willen leren.’

Er viel een kleine stilte. Ik riep om God en dacht aan Saulus voor de poorten van Damascus.

‘Het is niet zo moeilijk, Karel, om te bidden… ook niet om het te leren.’

‘Ik voel mij zo ongelukkig Gijs… jullie bidden en zingen psalmen en ik…’

Hij begon te huilen, Moeder Gods help hem, bad ik; pater Titus help hem.

Ik wil niet sterven, ik wil niet …’ Hij sloeg als een razende met zijn vuisten tegen de celdeur.

“Voor altijd ‘de man die achterbleef’” verder lezen

Met de KLM naar de paus

Foto: collectie Maria de Moor-Oremus.

In juni 1947 opende de KLM een lijndienst op Rome. Voor de gelegenheid mocht een aantal katholieke journalisten mee.  De KLM had zelfs een ontmoeting met paus Pius X I I geregeld. Het gezelschap poseerde voor de vliegtuigtrap. Louis Frequin ontbrak niet, hij staat vijfde van rechts. Links naast hem Frenk Oremus, hoofdredacteur van het Utrechts Katholiek Dagblad, dat voor de oorlog Het Centrum heette en in de jaren vijftig opnieuw onder die titel ging verschijnen. Rechts van Frequin Paul de Waart (KRO). Tweede van links staat Anton van Duinkerken (prof. Willem Asselbergs), en vijfde van links Frequins grote rivaal uit die dagen: Joop Lücker van de Volkskrant. De foto komt ter sprake in een verhaal over de familie van Maria de Moor-Oremus, de dochter van Frenk Oremus. Haar dochter Ingeborg de Moor bereidt samen met Mirjam Hartog een publicatie voor.

Vrienden met een gedeeld verleden


Louis Frequin werd  in september 1940 lid van het fascistische Nationaal Front en hij bleef dat – voor zo ver valt na te gaan – totdat die beweging eind 1941 verboden werd. Hij hield er enkele bijzondere vrienden aan over. Martin Bruyns, de voormalige afdelingsleider van het Front in Arnhem, maakte hij correspondent in Rome. Een andere ‘Fronter’, Henk van Maurik, werd uitgezonden naar het roerige Indië.

Albert Kuyle, ofwel Louis Kuitenbrouwer.
Louis Kuitenbrouwer (Albert Kuyle)

Een derde ‘kameraad’, Louis Kuitenbrouwer (ook wel Albert Kuyle), werd na de oorlog stevig gestraft vanwege zijn pro-Duitse en apert antisemitische artikelen. Frequin nam het voor hem op, in de rechtszaal en in de krant. Kuyle, vond hij, had wel fouten gemaakt. Maar hij was niet fout geweest.

Aan de vooravond van Kerstmis 1949 schreef Frequin op de voorpagina van De Gelderlander een commentaar vol verontwaardiging en mededogen. De antisemitische geschriften van Albert Kuyle deed hij af als ‘wat beroerde stukjes’.

 

KERSTBRIEF VOOR ALBERT KUYLE

Door Louis Frequin

Mijn kinderen zijn zo net naar boven gegaan. Ze hadden hoogrode kleuren, want zij hebben mee mogen helpen de kerstkribbe zetten. De oudste heeft met kaarswas het hoofd van Sint Jozef weer vastgezet en er hielp geen vader of moeder aan of er moesten kaarsjes branden. En met heel het gezin hebben we ‘Er is een roos ontsprongen’ gezongen.

Nu is het stil in de huiskamer. Als het stil is in huis, schrijf ik altijd. Vanavond zal het over Kerstmis moeten gaan. Een hoofdartikel over Kerstmis. Dat verwachten wellicht de lezers. Toch wil het vanavond niet. Het is zo moeilijk dat vredig gebeuren in Bethlehem te beleven in het bewustzijn van de mateloze ellende, haat, afgunst en angst, die als epidemieën onder de volkeren van de wereld gaan. Er zijn zo enorm veel mensen, die niet van goede wille zijn.

“Vrienden met een gedeeld verleden” verder lezen