Een emotioneel saluut

Louis Frequin schreef eind augustus 1977 de laatste column onder zijn schrijversnaam Willem de Wael. Dat was, in de woorden van Gelderlander-redacteur Boet Kokke, zijn ultrarechtse afsplitsing. Hij permitteerde zich onder dat pseudoniem ook dichterlijke ontboezemingen. Tijdgenoten van Frequin herkennen hieronder in ‘de jongen met de panfluit’ wellicht de muzikale postbezorger Gerrie de Vries. In zijn afscheidsstukje liet Frequin zijn emoties de vrije loop. Over het afscheid van zijn krant, en de terugkeer naar die andere liefde, de moeder van zijn kinderen.

Vrouw en krant

Door Willem de Wael

1.Journalist en krant

Wanneer ik morgen eenzaam, hoofdgebogen, in de eindeloze regen van dit uur vanaf Uw hemelbed naar huis toe keer, dan weet ik, dat mijn bezeerd hart geluidloos schreien zal.

De uren zullen nadien traag door mijn herinnering sluipen, waarin de roterende echo’s van uw huismuziek en het ijle geluid uit de panfluit van de spelende jongen, die dansend door de gangen van Uw paleis ging, als een lokroep naar U, mijn geliefde, zullen klinken.

Mon journal, oh mon amour, hoe zeer heb ik u liefgehad. Hoezeer heb ik U nog lief.

Vertederd heb ik staan staren naar de rollen witte lijkwade voor Uw dagelijks kleed, waarop de eunuchen letter voor letter de woorden, barstend van hartstocht, borduurden, die met pijn in mij geboren werden, maar die ik dan zacht en teder tot U sprak.

Voor U heb ik over de wereld gezworven en de rijkdom van mijn oogst aan Uw voeten gelegd: de edelstenen uit den vreemde, maar ook het grijze gruis van de pijn der kwellingen van de armoe of die der onvrijheid, bij zovelen geleden.

Gij hebt die altijd in stille mildheid en geduld van mij aanvaard en verdragen en ze in vrouwelijke gulheid met weidse gebaren in de akkers van anderen gezaaid.

Verlief ben ik door de gangen van Uw paleis geslopen, wáchtend het uur van de dag, dt ge U stralend aan mij zou vertonen.

En als een minnaar heb ik U bekeken en betast.

Maar mijn handen zijn nu koud en kil en de bloedrode bladeren van mijn rozen voor U vallen af. En andere minnaar wacht al aan de deur van Uw kamer, waardoor ik morgen, hoofdgebogen, zal verdwijnen.

Adieu, mon journal – mon amour….

2.Journalist en Vrouw

Tekening: Lex van Voorst

Het is altijd mijn schuld en schaduw geweest jou eenzaam en verlaten te weten, als ik de Koppel weer omgordde en de ransel over de schoiuder sloeg, die je zorgzaam vulde met leeftocht voor de vaak treiterende tochtn in soms duistere, maar altijd verre en vreemde landen, die mij steeds weer als begerende sirens met haar lichamen en ingehouden zang riepen.

Als ik ging, stond je altijd wuivend aan de poort van ons huis, de armen beschermend om onze kinderen geslagen. Als ik zwervend weg was, praatte je met mijn aanwezige afzwezigheid, zoals ik in de verre donkeren dagen je albasten gezicht op de vuile muren van de nazi-cel riep en eindeloos en woordeloos met je kon praten. Toen, en nu, in beider onbegrensde verlatenheid het gehoopte uur van wederkomst beidend.

Ze hebben een zwerver van mij gemaakt, opgejaagd door de blijvende beulen van een bitter verleden, maar altijd durende tijd, die mij een levende dood als makker hebben meegegeven. Een zwerver, zoekend naar het kennen en het weten; naar de mensen met hun duistere hartstochten in dit donkere bestaan, waarin wij beiden nochtans altijd weer het licht van ons hopen en vertrouwen herkennen en waarin jij je troostende handen verkoelend op mijn zieke hoofd legde.

Ik ging, maar kwam altijd weer naar de haven van je hart. Je was altijd bij me als mijn eigen ik en verdroeg mijn passie voor die andere, papieren geliefde in het krantenpaleis.

Als ik morgen, met gebogen hoofd, voor goed van haar naar jou teruggekeerd zal zijn en weer stil en zwijgzaam aan de haar zal zitten; luisterend naar jou en naar de echo van het verre ijle geluid uit de panfluit van de jongen, en dan je trouwe, witte handen in de mijne leg, ben ik nóóit weg geweest.

 

 

 

Geef een reactie